De afgelopen jaren zijn er meerdere schaakboeken gepubliceerd over de invloed van logica in het schaakspel. De meeste boeken behandelen hierbij afzonderlijke elementen, en als je geluk hebt, worden deze uitgelegd met argumenten en voorbeelden. Helaas wordt hierbij de onderliggende structuur bijna nooit besproken. Als schaker stoorde ik mij hieraan. Vandaar dat ik heb geprobeerd om deze elementen samen te voegen tot een geheel.
Het lezen van John Nunn’s Chess Puzzle Book, geschreven door de Engelse grootmeester John Nunn, bracht mij op de volgende vergelijking:
“Schaken bestaat uit een aaneenschakeling van problemen, waarbij het aan de spelers is om steeds een oplossing te vinden, in de vorm van een zet.” – Loek Veenendaal
De kwaliteit van de zetten, onderscheidt vervolgens de speelsterkte van schakers. Maar hoe beoordeel je precies de kwaliteit van een zet?
De Stappenmethode, onder andere ontwikkeld door Cor van Wijgerden, probeert hier antwoord op te geven met de begrippen activiteit en kwetsbaarheid. Een zet is dan sterk als het:
- de eigen activiteit verhoogd;
- de activiteit van de tegenstander verlaagd;
- de eigen kwetsbaarheid verlaagd;
- de kwetsbaarheid van de tegenstander verhoogd.
Een toepassing hiervan zijn de volgende 3 vragen van de Schotse grootmeester Jacob Aagaard:
- Waar zijn de kwetsbaarheden? (kwetsbaarheid)
- Wat is het minst actieve stuk? (activiteit)
- Wat zijn de dreigingen van mijn tegenstander?
In de 3e vraag probeert Aagaard met het begrip dreiging om een relatie te leggen tussen de factoren activiteit en kwetsbaarheid. Het nadeel van deze vragen, is dat het doel van de vragen niet of nauwelijks wordt besproken. Hierdoor blijft de onderliggende structuur verborgen.
Model
Na het lezen van het boek Oordeel en Plan van Max Euwe, kwam ik op het idee om de begrippen positie, strategie en tactiek samen te voegen tot een geheel. Een grote uitdaging, maar de volgende quote van Savielly Tartakower gaf gelukkig een uitstekende hint:
“Tactics is what you do when there is something to do, strategy is what you do when there is nothing to do.” – Savielly Tartakower
Hierdoor kwam ik op het volgende model:
- Positie: Wat zijn de stellingskenmerken?
- Strategie: Wat is het plan om deze kenmerken voordelig te veranderen?
- Tactiek: Hoe voer ik het plan uit?
De structuur van een schaakpartij is nu hopelijk iets duidelijker geworden, maar ik kan mij best voorstellen dat het nog steeds een beetje klinkt als hocus pocus. Vandaar dat ik hieronder een poging heb gedaan om de 3 stappen stapsgewijs uit te leggen.
Stap 1
De eerste stap bestaat uit het ontleden van een stelling. Wat maakt bijvoorbeeld een schaakstelling herkenbaar? Een lijst van stellingskenmerken kan hierbij helpen. Voor het vinden en beoordelen van deze kenmerken, is het belangrijk om de juiste vragen te stellen. Schaakcomputers, waaronder de engine Stockfish, gebruiken hiervoor een evaluatiefunctie, bestaande uit een enorme waslijst aan kenmerken. Voor een menselijke schaker is dit, vanwege tijdgebrek en rekenkracht, helaas niet praktisch. Een lijst die iets praktischer is, zijn de elementen van Steinitz. Zelf gebruik ik een samengevatte versie hiervan, namelijk 4 factoren van Reuben Fine, vooral bekend uit het boekje Middenspel I, deel 9 van de serie Leer Goed Schaken uit de jaren 70. Het absolute minimum van het aantal stellingskenmerken is 2, namelijk kwetsbaarheid en activiteit, de yin en yang van het schaakspel.
De methoden die schakers gebruiken voor deze stap lopen dus erg uiteen. Sommigen vinden en beoordelen de stellingskenmerken met intuïtie, terwijl anderen systematisch een vragenlijst aflopen. Gelukkig is deze stap, net als elke andere vaardigheid, met oefening te trainen. Het kost de ene schaker misschien meer moeite dan de ander, maar ook hier geldt: oefening baart kunst.
Voorbeeld: Stap 1 (positie).
De volgende stelling komt uit een interne partij tussen mij en clubgenoot Raoul van Ketel.
Voor het vinden van de stellingskenmerken kunnen we de eerste 2 vragen van Aagaard gebruiken.
Vraag 1: Wat zijn de kwetsbaarheden?
Antwoord: Vanuit de Stappenmethode, weten we dat er 3 mogelijke aanvalsdoelen zijn, namelijk: a.koning, b.hout, c.veld. Dit zijn precies de kwetsbaarheden die Aagaard bedoeld. Zelf maak ik gebruik van de doelgerichte factoren Koningsveiligheid, Materiaal en Pionnenstructuur. Maar om het simpel te houden, zal ik in dit voorbeeld gebruik maken van de vragen van Aagaard. We kunnen nu vraag 1 opdelen in 3 deelvragen.
Vraag 1a: Is de koning kwetsbaar?
Antwoord:
Vraag 1b: Welke stukken zijn kwetsbaar?
Antwoord:
Vraag 1c: Welke velden zijn kwetsbaar?
Antwoord:
Vraag 2: Wat is het minst actieve stuk?
Antwoord: Voor het bepalen van het minst actieve stuk, zal je elk stuk moeten nalopen, van zowel wit als van zwart.
Stap 2
De tweede stap bestaat uit het maken van een plan, om deze kenmerken voordelig te veranderen. Oftewel het verbeteren van je eigen factoren, en het verslechteren van de factoren van je tegenstander. Hierbij kan je denken aan het verbeteren van je minst actieve stuk, het verzwakken van de koningsveiligheid van de tegenstander, maar ook het omzetten van factoren, bijvoorbeeld het offeren van materiaal om de koningsveiligheid van de tegenstander te verzwakken.
Voorbeeld Stap 2 (strategie).
Stap 3
De laatste stap is de uitvoering van het plan, oftewel het kiezen van een zet uit een lijst kandidaatzetten, die overeenkomen met de gekozen strategie. Hierbij moet niet alleen worden gekeken naar het eigen plan, maar ook naar het plan van de tegenstander. Schaken speel je namelijk met z’n tweeeen, niet in je eentje. De beste zet is hierdoor een zet die het verschil tussen de eigen factoren en de factoren van de tegenstander maximaliseert. Deze strijd tussen tegenovergestelde strategien van de spelers maakt schaken erg complex, waarbij een verkeerde uitvoering van het juiste plan grote gevolgen kan hebben.
Voorbeeld: Stap 3 (tactiek).
Psychologie
Dit model is natuurlijk allemaal leuk in theorie. Maar is het wel praktisch om elke keer de beste zet te spelen? Vanwege tijdgebrek en rekenkracht, is het praktisch gezien onrealistisch om steeds de beste zet te spelen. Daarnaast is de objectief beste zet soms niet de beste in de praktijk. Als de objectief beste zet moeilijk te vinden is, bijvoorbeeld vanwege een overvolle lijst kandidaatzetten en een beperkte bedenktijd, dan loont het soms toch om te kiezen voor een wat mindere zet, met als compensatie praktische kansen op een fout van de tegenstander. Een voorbeeld hiervan is het volgende offer van Tal.
Voorbeeld: Tal – Filip (Moskou 1967).
In tegenstelling tot het computerschaak, speelt de psychologie dus een belangrijke rol in het schaakspel. Stel dat jij in het bovenstaande voorbeeld de tegenstander was van Tal. Had jij dan het offer van Tal aan zien komen? Zo niet, dan kan het zijn dat je hierop zou hebben gereageerd met een mindere vervolgzet, bijvoorbeeld doordat je minder bekend bent met de relaties tussen de factoren in de vernieuwde stelling, of omdat emoties invloed hebben op de uitvoering van het model.
Het grote voordeel van dit model, is dat het gebruikt kan worden in een sterkte-zwakte-analyse, bij jezelf of bij een schaakstudent. Stel je bijvoorbeeld in stap 1 wel alle juiste vragen? Zijn je antwoorden op deze vragen compleet? Maak je in stap 2 een goed plan, of gaat het vaak mis bij de uitvoering hiervan in stap 3? Door het nalopen van de stappen in het model, is het mogelijk om de zwaktes in je spel op te sporen, en vervolgens je schaaktraining hierop aan te passen.