Algebraisch

Coördinaten
Zoals bij de kennismaking van het schaakbord naar voren is gekomen, bestaat het schaakbord uit lijnen en rijen. De lijnen krijgen een letter van a tot h, en de rijen krijgen een cijfer van 1 tot 8. In het onderstaande bord is de naamgeving van de lijnen en rijen te zien.

Het combineren van de lijn en de rij geeft elk veld een unieke codenaam, de zogenaamde coördinaat. Het meest linker veld voor de witspeler heeft hierdoor de coördinaat a1 (a-lijn en 1e rij). Voor de zwartspeler is dit het veld h8 (h-lijn en 8e rij).

Stukken
De stukken worden bij de algebraïsche notatie met de volgende letters of symbolen afgekort. Doordat pionnen alleen naar voren kunnen, is het noemen van een veld voldoende. De letter P kan hierdoor voor het paard worden gebruikt, in plaats van de pion.

Nederlands Engels Internationaal
Koning King ♔♚
Dame Queen ♕♛
Toren Rook ♖♜
Loper Bishop ♗♝
Paard kNight ♘♞

Speciale symbolen
De volgende symbolen geven aan hoe een stuk op een veld terecht komt (normaal, slag of rokade), of de invloed van een zet op het schaakbord (schaak of mat).

Normale zet.
x, : Slaan.
0-0, O-O Korte rokade.
0-0-0, O-O-O Lange rokade.
+ Schaak.
++ Dubbelschaak.
# Schaakmat.
e.p. En passant slaan.
(=) Remiseaanbod.

Uitslag
Na afloop van een partij kan de uitslag als volgt verkort worden genoteerd.

1-0 Wit wint.
0-1 Zwart wint.
½-½ Remise of gelijkspel.

Voorbeeld: lange notatie.
De lange of volledige notatie beschrijft waar een stuk vandaan komt en waar het naar toe gaat, met tussen deze velden een streepje (-) bij een normale zet of een kruisje (x) bij een slagzet.

De volgende partij werd gespeeld tussen Adolf Anderssen (wit) en Jean Durfresne (zwart) in Berlijn in het jaar 1852. De partij staat ook bekend als de klassieke partij.

Adolf Anderssen – Jean Dufresne (Berlijn 1852)

1. e2 – e4 e7 – e5
2. Pg1 – f3 Pb8 – c6
3. Lf1 – c4 Lf8 – c5
4. b2 – b4 Lc5 x b4
5. c2 – c3 Lb4 – a5
6. d2 – d4 e5 x d4
7. O – O d4 – d3
8. Dd1 – b3 Dd8 – f6
9. e4 – e5 Df6 – g6
10. Tf1 – e1 Pg8 – e7
11. Lc1 – a3 b7 – b5
12. Db3 x b5 Ta8 – b8
13. Db5 – a4 La5 – b6
14. Pb1 – d2 Lc8 – b7
15. Pd2 – e4 Dg6 – f5
16. Lc4 x d3 Df5 – h5
17. Pe5 – f6+ g7 x f6
18. e5 x f6 Th8 – g8
19. Ta1 – d1 Dh5 x f3
20. Te1 x e7+ Pc6 x e7
21. Da4 x d7+ Ke8 x d7
22. Ld3 – f5+ Kd7 – e8
23. Lf5 – d7+ Ke8 – f8
24. La3 x e7#
25. 1 0

Voorbeeld: korte notatie.
De korte notatie beschrijft alleen het veld waar een stuk naar toe gaat. Bij een slagzet wordt een kruisje (x) gebruikt tussen de letter van het stuk en het veld.

Let op: Als twee gelijke stukken naar hetzelfde veld kunnen, bijvoorbeeld 2 paarden, kan er bij de korte notatie verwarring ontstaan, tijdens het naspelen van de partij. Een oplossing voor dit probleem is het noemen van de herkomst van het bewogen stuk, bijvoorbeeld door het toevoegen van een extra letter (lijn) of cijfer (rij). Voorbeelden hiervan zijn de zetten 10…Pge7 en 14.Pbd2 in de onderstaande partij.

Adolf Anderssen – Jean Dufresne (Berlijn 1852)

1. e4 e5
2. Pf3 Pc6
3. Lc4 Lc5
4. b4 Lxb4
5. c3 La5
6. d4 exd4
7. O-O d3
8. Db3 Df6
9. e5 Dg6
10. Te1 Pge7
11. La3 b5
12. Dxb5 Tb8
13. Da4 Lb6
14. Pbd2 Lb7
15. Pe4 Df5
16. Lxd3 Dh5
17. Pf6+ gxf6
18. exf6 Tg8
19. Tad1 Dxf3
20. Txe7+ Pxe7
21. Dxd7+ Kxd7
22. Lf5+ Ke8
23. Ld7+ Kf8
24. Lxe7#
25. 1 0

Dynamisch voorbeeld

Annotaties
De volgende symbolen kunnen als afkorting worden gebruikt voor de beoordeling van een zet.

! Sterke zet.
!! Zeer sterke zet.
!!! Uitstekende/briljante zet.
!? Interessante zet.
?! Dubieuze/twijfelachtige zet.
? Zwakke zet.
?? Zeer zwakke zet, blunder.